Winter
De kille winter
verwarmt ondanks zijn stevige vorst
mijn hart,
warm onder het deken verstopt.
De oosterse wind dringt onaangenaam door
door mijn jas en sjaal.
Mijn adem dampt op de brilglazen.
De warme lucht verdoezelt
het gebouw dat kil en strak
te pronken staat
in zijn glazen jas.
De winter laat zich voelen,
de ondergrond kraakt onder mijn schoenen
de vijver is in een spiegel bevroren.
Ijsschaatsen kraken en krassen
op de koude ijsvlakte.
Kinderen joelen en bollen
hun hand tot een sneeuwbal,
die rakelijks zijn doel mist.
De kilte van de winter verstomt.
Het genot der kleintjes beroert de glimlach,
getoverd rond de mond der ouders.
De kille winter
verwarmt ondanks zijn stevige vorst
mijn hart,
warm onder het deken verstopt.
De oosterse wind dringt onaangenaam door
door mijn jas en sjaal.
Mijn adem dampt op de brilglazen.
De warme lucht verdoezelt
het gebouw dat kil en strak
te pronken staat
in zijn glazen jas.
De winter laat zich voelen,
de ondergrond kraakt onder mijn schoenen
de vijver is in een spiegel bevroren.
Ijsschaatsen kraken en krassen
op de koude ijsvlakte.
Kinderen joelen en bollen
hun hand tot een sneeuwbal,
die rakelijks zijn doel mist.
De kilte van de winter verstomt.
Het genot der kleintjes beroert de glimlach,
getoverd rond de mond der ouders.