Armand
"Ik hou van de stilte; mijn woorden zijn beperkt, maar ik observeer.
De inspiratie hangt gewoon in de gordijnen; je hebt het maar op te schrijven in dat speciale taaltje."
De inspiratie hangt gewoon in de gordijnen; je hebt het maar op te schrijven in dat speciale taaltje."
De lente kriebelt
De lente kriebelt aan mijn dijen Een raar gevoel beroert mijn zijn. Een opluchting verdrukt het winterse gevoel. Zijn het de pollen of de voorjaarsluchten Die mij zachtjes in hun greep nemen? Of zijn het de magnolia’s die hun geuren Verstrooien over het glooiend landschap In het land waar de planten heersen? Een seste daslook smaakt ernaar. Een beukenlaan amper bebladerd Fier en heersend neerkijkend Op de kleine mensenmassa. De agaven onderscheiden zich moeilijk Van de Mexicaanse cactussen, Ontworteld uit hun moederland Om hier treurend en met neergeslagen blik De geprikte toeschouwers te behagen. Een halsbandparkiet roept vrolijk terug Naar zijn verloren paradijs Waarin hij in gevangenschap werd bevrijd En nu plagend met zijn gekwiet Een ergernis wordt voor plant en tuin, En ongewenst in deze natuur van boom, Struik en plant een ontheemde is In het landschap van Herbetum en Oranjerie. |
Als de zomer
Als de zomer zijn rijpe vruchten toont, smakelijk en sappig, zijn kleuren helder laat blinken in de reflectie van de zon, het gerijpte fruit neerhangend uitnodigt om geplukt te worden, dan kleurt de mensenhuid wat bruiner, topjes en tanga’s verlangen naar een schaarsere stof, het zweet druppelt langzaam van het voorhoofd, een zwoele bries verstoort de windstilte. Een vadsig koppeltje in het gras puft onder de hitserige zonnestralen. Terrasjes puilen uit onder het ongeduldig wachten van de dorstige dagjesmensen. Spaghettibandjes verbergen onnodig de verbrande huid. Een lieshoge short nodigt uit tot slinkse blikken voor de slanke benen en de cellulitisvrije billen. De netvliezen knipperen en geven zich over aan de welwillendheid van het zicht. |
De zon versmacht
De zon versmacht stilaan zijn hoogste einder, verliest haar beste krachten aan wind en regen. Neerslag neemt ongevraagd bezit over het warmgekoesterde land. Bladeren verkleuren in rood-gele tinten en dwarrelen onbeheerst naar de opgewarmde bodem. De waggelende wind wakkert aan en blaast met stoten op het overgebleven gebladerte in het bos, waar een specht schichtig weg springt. Vroege nevels verdrijven zonder schroom de warme zonnelagen: het mist alom. Dampige mist overschaduwt de velden. Het licht verbleekt en de middagzon kruipt moeizaam naar zijn ontoegankelijke hoogte. Op de zompige akker staat een boerenpaard te dampen en briest af en toe tegen de wei. In de Ardense wouden burrelen de herten hun driftige natuur achterna en vechten voor de heerschappij van het komende jaar. De jachthoorns blazen hun angstaanjagend geluid door de sompige bossen. Een meute honden rennen op en neer, zenuwachtig wachtend op hun opgedreven prooi. Uit het haardvuur vonkt het smeulende hout. De gezellige warmte ontsnapt door de schouw en probeert in het heelal zijn plaats te zoeken. Het ritme van het leven verstilt en vertraagt, koestert zich langzaam naar de winter. |
De kille winter
De kille winter verwarmt ondanks zijn stevige vorst mijn hart, warm onder het deken verstopt. De oosterse wind dringt onaangenaam door door mijn jas en sjaal. Mijn adem dampt op de brilglazen. De warme lucht verdoezelt het gebouw dat kil en strak te pronken staat in zijn glazen jas. De winter laat zich voelen, de ondergrond kraakt onder mijn schoenen de vijver is in een spiegel bevroren. Ijsschaatsen kraken en krassen op de koude ijsvlakte. Kinderen joelen en bollen hun hand tot een sneeuwbal, die rakelijks zijn doel mist. De kilte van de winter verstomt. Het genot der kleintjes beroert de glimlach, getoverd rond de mond der ouders. |